Dit zijn schrale heideterreintjes met heide, gras, bomen of struiken. Ze komen voor op zandgronden en zijn bijzonder rijk aan planten en dieren van extreem voedselarme gronden. Bemesting of ontwatering zijn een grote bedreiging. Door heideterreintjes te vergroten of met elkaar te verbinden ontstaat er een robuust leefgebied.
Hieronder wordt verstaan: het met regelmaat maaien en afvoeren van maaisel van heidegebieden. Op de meeste heidevelden hoopt zich in de loop der jaren strooisel op. Hierdoor kan heide verstikken.
Eens in de vijf jaar maaien en afvoeren van het maaisel voorkomt dit. Door niet alles in een keer te maaien blijft er variatie en dekking voor heidesoorten. Ook wordt zo voorkomen dat de heide dichtgroeit met boompjes zoals den en berk. Er bestaat natte heide met dophei en droge heide met struikhei. Maaien dient altijd plaats te vinden in het winterhalfjaar.
Hieronder wordt verstaan: het afzagen of uitsteken van boompjes in heide. Wanneer heide aan haar lot wordt overgelaten, komt er opslag van den, berk en vaak ook eik. Na 20 tot 30 jaar wordt de heide dan bos. Door boompjes vlak boven de grond af te zagen (den) of uit te steken (berk) wordt dit voorkomen. Door een enkel struikje te laten staan, ontstaan er geschikt uitkijkposten voor heidevogels. Afgezaagde boompjes moeten worden afgevoerd of op een beperkt aantal hoopjes worden achtergelaten.