Hiermee worden opgaande beplantingen bedoeld. Dat kunnen bossen, houtsingels of solitaire bomen zijn. Maar ook knotwilgen, hakhoutbosjes of heggen. Door beheer worden ze in stand gehouden. Ze zijn van belang voor planten en dieren van bos, bosranden, struweel en zoomvegetatie.
Hieronder wordt verstaan: het aanplanten van weinig voorkomende boomsoorten. In het landschap staan regelmatig bijzondere, solitaire bomen. Vaak zijn ze aangeplant ter verfraaiing of ter ere van een bijzondere gebeurtenis. Veel voorkomende soorten zijn zomereik, zomerlinde, notenboom, paardenkastanje of tamme kastanje, maar ook wel beuk, plataan of een exotische soort. Bij aanplant is het belangrijk dat dergelijke bomen goed worden uitgerasterd tegen vraat door vee of kapotrijden van de wortels door zware machines. Een goede bodembewerking voor het planten helpt de bomen snel aan te slaan.
Hieronder wordt verstaan: het aanleggen en/of beheren van bos of bosjes. Laat nieuwe bosjes zoveel mogelijk aansluiten bij bestaand bos. Daardoor ontstaat sneller een bosklimaat. Aanplant van bosjes in open gebieden is om landschappelijke redenen af te raden. Er is steeds minder echt open gebied. Daarnaast vormt dit nieuwe bos een prima uitvalsbasis voor predatoren van akker- en weidevogels. Door langs de randen van de aanplant in een brede strook besdragende struiken aan te planten, ontstaat er veel voedsel voor vogels en insecten en een goede dekking.
Hieronder wordt verstaan: het aanleggen en/of beheren van hakhoutbosjes. Hakhout is bos dat bestaat uit scheuten van zomereik, wilg, els, es of berk. Deze bomen verjongen zich weer met nieuwe scheuten als ze eens per acht jaar op kniehoogte worden afgezet. Hierdoor ontstaat er een dichte begroeiing. Na het kappen ontstaat er tijdelijk een dichte ruigte. Door niet alle hakhout in hetzelfde jaar af te zetten, ontstaat er variatie. Vaak worden er per perceel enkele bomen niet gekapt. Deze overstaanders groeien uit tot volwaardige bomen.
Hieronder wordt verstaan: het aanleggen en/of beheren van heggen en struweel. Door aanplant van heggen met meidoorn ontstaan er landschapselementen die fraai bloeien en besdragend zijn. Wanneer ze regelmatig gesnoeid worden, noemen we dit een heg.
Struwelen zijn eigenlijk uitgegroeide heggen waar weinig onderhoud aan plaatsvindt. Vaak komen in meidoornheggen ook andere soorten voor zoals vlier, gelderse roos, kornoelje of tal van wilde rozen. Bij aanplant van struiken is het belangrijk dat zo mogelijk gekozen wordt voor soorten met een autochtone herkomst. In het westen en noorden van het land worden vaak iepenhagen aangeplant. Bij heggen is het belangrijk op te letten, dat ze niet worden vertrapt door het vee.
Hieronder wordt verstaan: het aanleggen en/of beheren van houtsingels. Houtsingels zijn een of enkele rijen met bomen in het land. Wanneer ze op een grondlichaam (verhoging) staan, worden ze houtwal of houtsingel genoemd. Veel houtsingels zijn verdwenen door schaalvergroting in de landbouw.
Houtsingels zijn belangrijk voor vogels, zoogdieren en flora. Ze breken de wind in het landschap en ze zorgen voor beschutting voor vee. Veel houtsingels zijn ook aangetast door begrazing of doordat prikkeldraad tegen de bomen wordt gespijkerd. Een raster op een meter afstand kan dat voorkomen.
Hieronder wordt verstaan: het aanleggen en/of beheren van knotwilgen. Op natte en vochtige klei- en zandgronden, langs rivieren en in beekdalen komen knotwilgen voor. Ze kunnen zeer goed tegen nattigheid en zijn vooral van betekenis als broedplek voor vogels zoals steenuil, holenduif of tal van zangvogels. Knotbomen kunnen het best eens in de drie jaar geknot worden. Omdat takken al snel zo'n twee meter per jaar kunnen groeien, voorkomt knotten dat bomen uitwaaien en scheuren.
Hieronder wordt verstaan: het planten en/of beheren van fruitbomen. Fruitbomen met een meer landschappelijke functie zijn vanwege het valfruit een prima voedselbron voor allerlei diersoorten zoals vogels en dassen. De bloesem is belangrijk voor insecten zoals bijen en hommels (stuifmeel). Aanplant van uiteenlopende fruitbomen levert een grote variatie op. Door te kiezen voor Oudhollandse rassen worden deze rassen in stand gehouden.
Hieronder wordt verstaan: het aanleggen en/of beheren van bomen en struiken op een erf. Op en rond erven is er vaak altijd wel wat ruimte om erfbeplanting aan te brengen. Op ruime erven kunnen dat bomen zijn, op krappere erven ook struiken. Bij aanplant spelen de grondsoort en waterstand een belangrijke rol op basis waarvan de juiste soorten kunnen worden gekozen. Indien mogelijk heeft aanplant van inheemse boom- en struiksoorten de voorkeur.